Aan de vijfpuntige ster is te zien dat de keuring is geschied in Maastricht. Naast de Maastrichtse ster staat de jaarletter "Q".
Deze jaarletter was, volgens een lijst opgesteld door de heer C.G.S.F. Keyser, in Maastricht in gebruik van oktober 1628 tot november 1629.
Het feit dat er geen meesterteken bijstaat is een reden te meer dat de zilveren vogel later gekeurd is dan dat hij gemaakt is.
Onder aan het takje waarop de vogel staat, hangt een goudverguld zilveren schildje waarin een achtdelig alliantie-wapen is gegraveerd.
Het betreft hier het alliantie-wapen van het echtpaar Wynand van Imstenraedt-Mheer en Mechtild van den Bongart-Heyden die in het jaar 1602 in het huwelijk zijn getreden.
Een zelfde alliantie-wapen uitgevoerd in mergel bevindt zich boven de grote toegangspoort die toegang geeft tot de binnenplaats van kasteel Mheer.
Deze wapensteen is aangebracht in 1612 gelijk met de niet mis te verstane wens -SIT PAX INVIOLATA TIBI- (moge de vrede voor u ongeschonden zijn) die eveneens de gevel boven de poortdoorgang siert.
Het echtpaar van Imstenraedt van den Bongart-Heyden is dus zeer waarschijnlijk de schenker van deze wisseltrofee maar dit kan nooit gebeurd zijn in het jaar 1628 of 1629. Wynand van Imstenraedt is namelijk, volgens zijn grafsteen in de kerk van Mheer, overleden op 19 september 1622. Als de zilveren vogel een geschenk is van dit echtpaar, dan zal dat toch zeker gebeurd zijn toen Wynand nog leefde!
Met de aldus verkregen informatie zou de zilveren vogel dus gemaakt en geschonken moeten zijn ná de huwelijkssluiting tussen Wynand en Mechtild en vóór het overlijden van Wynand; dus tussen de jaren 1602 en 1622.
De bewering gedaan in boven aangehaalde inventarislijst : " .... naar 50 jaaren bestaan der schutterij." is, zoals we al zagen, vooralsnog niet te bewijzen.
Het is wel zeer aannemelijk dat deze schenking gedaan is bij een bijzondere gelegenheid zoals een gouden jubileum of misschien zelfs een eeuwfeest.
Het is ook mogelijk dat de zilveren vogel is aangeboden bij de oprichting van de schutterij, maar deze veronderstelling waag ik te betwijfelen.
Het is niet aannemelijk dat een zo kunstzinnig en waardevol geschenk werd aangeboden aan een groepje landslieden dat slechts kort geleden had besloten om een schuttersgilde op te richten.
Een zeker bestaansrecht zal men toch wel aangetoond moeten hebben en hoe kon men dit beter bewijzen dan dat men al geruime tijd activiteiten ontplooide.